Misschien heb je er wel eens van gehoord of heb je een kindje in je directe omgeving met deze afwijking: heupdysplasie. Dat zou best kunnen, want heupdysplasie is een veel voorkomende afwijking bij baby’s en kinderen. Op het consultatiebureau wordt om deze reden regelmatig de heupfunctie en beenlengte van je baby gecontroleerd. Heupdysplasie bij je baby is een afwijking waar je je gelukkig niet ernstig zorgen over hoeft te maken; bij tijdige ontdekking is deze goed te behandelen. Wat heupdysplasie is, hoe je het kunt herkennen en wat er tegen te doen is, kun je lezen in dit artikel.

Heupdysplasie, wat is het?

De term heupdysplasie

Heupdysplasie of congenitale heupdysplasie is eigenlijk een verouderde term. De meer gangbare term is tegenwoordig Dysplastische heupontwikkeling (DHO) of Developmental Dysplasia of the Hip (DDH). Deze term is gekozen om aan te geven dat het om een ontwikkelingsstoornis van de heup gaat. De afwijking kan zowel enkelzijdig als dubbelzijdig voorkomen en komt in verschillende gradaties voor. Ongeveer één tot twee procent van de baby’s van drie maanden oud heeft een aangeboren heupafwijking. Dit komt neer op ongeveer één op de vijfig baby’s, waarbij meisjes een grotere kans hebben op deze afwijking dan jongens.

De bouw van een normaal en afwijkend gewricht

De heup bestaat uit twee delen: de kop en de kom. Samen vormen deze twee delen een kogelgewricht of te wel het heupgewricht. De heupkom vormt als het ware een kommetje waarin de heupkop van het dijbeen van de baby ligt. Dit gewricht is bij heupdysplasie niet goed ontwikkeld. De heupkom is dan niet diep genoeg, waardoor de heupkop niet goed omvat wordt. Het gevolg hiervan is dat de heupkop makkelijker kan verschuiven en in het ergste geval er volledig uit kan glijden. Van een heupontwrichting of heupluxatie wordt gesproken als de kop zover is weggegleden dat hij niet meer in de kom terug kan komen. Deze instabiele situatie zorgt ervoor dat het gewricht zich niet goed kan ontwikkelen.

Wat merkt je kindje ervan?

Gelukkig doet het hebben van heupdysplasie op zo een jonge leeftijd geen pijn; je kindje merkt er niets van. Toch is het belangrijk de afwijking in een vroeg stadium te behandelen, omdat de afwijking op latere leeftijd wel voor (pijn)klachten kan zorgen. Zo kunnen heupklachten en vroegtijdige slijtage aan het gewricht ontstaan. Ook kan je kind waggelend gaan lopen en gehinderd worden bij het sporten en spelen. Daarnaast gaat de afwijking vaak gepaard met vermoeidheid, omdat normaal lopen niet goed gaat. Vroeg ingrijpen is dus cruciaal en voorkomt dat je kind op latere leeftijd als nog een of meerdere grote operaties moet ondergaan zonder dat succes gegarandeerd kan worden.

Oorzaken van heupdysplasie

De precieze oorzaak van heupdysplasie bij je baby is niet bekend. Wel is bekend dat erfelijke factoren een rol spelen. Als de afwijking in de familie voorkomt, heeft je baby ook een verhoogde kans op de afwijking. Als één van de ouders of een broer of zus heupdysplasie heeft gehad, komt je kindje op de leeftijd van drie maanden automatisch in aanmerking voor een echo van de heupen. Bij baby’s die in de baarmoeder in stuitligging hebben gelegen komt heupdysplasie ook vaker voor. Verder komt heupdysplasie vaker voor in combinatie met andere aangeboren afwijkingen, zoals een klompvoetje. De ernstige vormen van heupluxatie komen vooral voor bij kinderen met spasticiteit.

Hoe herken je heupdysplasie?

Omdat je pas geboren kindje nergens last van heeft, zal het voor jou als ouder moeilijk zijn om heupdysplasie bij je baby te herkennen. Er zijn wel een aantal kenmerken waaraan deze afwijking is te herkennen. Op het consultatiebureau letten ze hier bij de controles van je baby standaard op. Als de volgende afwijkingen gevonden worden bij het lichamelijke onderzoek, kunnen ze wijzen op de aanwezigheid van heupdysplasie:

  • Verschil in beenlengte. Het afwijkende heupje ligt iets hoger, omdat de heupkop niet netjes in de heupkom valt.
  • Verschil in kniehoogte. Doordat het ene heupje hoger ligt dan het andere, ligt het ene knietje bij het buigen van de beentjes automatisch ook iets hoger dan het andere.
  • Stijve heupjes. Door de heupdysplasie zijn de heupjes wat stijver en de heupfunctie beperkt. Hierdoor kunnen de beentjes minder goed gespreid kunnen worden.
  • Bilplooien die asymmetrisch zijn. Doordat het ene heupje hoger ligt dan het andere, zien de bilplooitjes er niet hetzelfde uit.

 

Een afwijking in de bilplooitjes zegt niets als dit de enige aanwijzing is die wordt gevonden. Dit komt namelijk vaker voor. Komt deze afwijking echter voor in combinatie met één of meerdere van bovenstaande kenmerken dan is de kans groter dat er sprake is van heupdysplasie. Een nadeel van dubbelzijdige heupdysplasie is dat deze moeilijker te ontdekken is, omdat er geen verschil in de bouw van de twee beentjes te zien is. Worden er bij de controles door de kinderarts afwijkingen gevonden dan wordt je kindje doorverwezen voor verder onderzoek. Dit geldt ook voor kinderen uit families met een verhoogde kans op heupdysplasie, kindjes die worden geboren na een stuitligging en bij aangeboren afwijkingen, zoals een klompvoetje.

De diagnose

Bij vermoedens van heupdysplasie wordt in het ziekenhuis een echo van de heupjes van je kindje gemaakt. Na dit onderzoek kan er toch nog twijfel blijven bestaan over het wel of niet aanwezig zijn van een heupafwijking. In dat geval wordt voor de zekerheid nog een röntgenfoto gemaakt. Kinderen die wat ouder zijn krijgen standaard ook een röntgenfoto.

Je kindje heeft heupdysplasie. Wat dan?

Als na de onderzoeken in het ziekenhuis heupdysplasie bij je kindje geconstateerd wordt, volgt een doorverwijzing naar de kinderorthopeed of de orthopedisch chirurg. Bij baby’s onder de drie maanden, wordt hier nog even mee gewacht, omdat op deze leeftijd de afwijking nog spontaan kan genezen. Geneest de afwijking niet vanzelf, dan moet je kindje alsnog behandeld worden.

Op de polikliniek krijgt je kindje meestal een spreidbroekje aangemeten. De behandeling duurt twee tot zes maanden. Door het spreidbroekje worden de beentjes in spreidstand gehouden. In deze stand wordt de heupkop midden op de heupkom gedrukt. Door de druk die de heupkop op de heupkom uitoefent, ontstaat een groeiprikkel die op zijn beurt voor de ontwikkeling van de heupkom zorgt.

Voor de behandeling zijn verschillende spreidmiddelen beschikbaar. Afhankelijk van de leeftijd van de baby en de ernst van de afwijking kiest de orthopeed het juiste spreidmiddel.

De spreidbehandeling werkt niet. Wat nu?

In de meeste gevallen is de spreidbehandeling genoeg om de heupkop weer in de heupkom te krijgen en ontwikkelt de heupkom zich verder normaal. Dit geldt voor 80 tot 95 procent van de kinderen als de afwijking in de eerste maanden na de geboorte wordt ontdekt en voor het tweede levensjaar behandeld wordt. Bij een klein aantal kindjes wordt met de spreidbehandeling niet het beoogde resultaat bereikt. In deze gevallen wordt door middel van een operatie de heup weer op de juiste plek, in de kom, teruggezet. Na de operatie krijgt je kindje dan een gipsbroek die van zijn middel tot aan zijn enkeltjes loopt. De plek van de luier wordt vrijgehouden, zodat je je kindje gewoon kunt verschonen.

De uitdagingen van de behandeling met een spreidbroekje

De behandeling met een spreidbroekje is effectief en het is fijn dat je kindje door de behandeling op latere leeftijd veel leed bespaard blijft. Helaas brengt de behandeling ook een aantal uitdagingen met zich mee. Door de wijde spreidstand van de beentjes van je kindje kun je je kindje niet normaal in een kinderstoeltje vervoeren. Om dit probleem op te lossen zou je het kinderstoeltje op kunnen hogen met een opgevouwen dekentje of klein kussentje, waardoor de beentjes van je kindje over de rand van het autostoeltje vallen. Let er wel op dat je kind veilig in de gordel zit. Er zijn ook speciale autostoeltjes op de markt waarvan de zijkanten omgeklapt kunnen worden. Ook een normale slaapzak zal je kindje door de gespreide beentjes niet passen. Een extra brede slaapzak die via internet te koop is, biedt dan de ruimte voor de beentjes die je kindje nodig heeft. Op kledinggebied heb je een iets minder grote uitdaging, want kleertjes kunnen zowel over als onder het spreidbroekje gedragen worden. Mocht het spreidbroekje vies worden dan kan deze gewoon met water en zeep gewassen worden.

Gevolgen van de behandeling op de lange termijn

Na een succesvolle behandeling wordt je kindje de eerste vier levensjaren nog regelmatig gecontroleerd. Als op vierjarige leeftijd de heup van je kind goed ontwikkeld is, ontstaan op latere leeftijd nagenoeg geen problemen meer. Een klein aantal kindjes loopt een lichte motorische achterstand op tijdens de spreidbehandeling. Deze is echter niet blijvend, en je kindje haalt deze achterstand weer in zodra het spreidbroekje overdag niet meer gedragen hoeft te worden

Hoewel ouders zelf vaak meer moeite met de behandeling hebben dan de kindjes zelf, is niet behandelen eigenlijk geen optie. Met de behandeling voorkom je als ouder dat je kind opgroeit met een afwijking die op latere leeftijd voor veel ongemakken en pijn kan zorgen. Of alsnog een relatief zware operatie moet ondergaan met alle gevolgen van dien en dat is het laatste wat je als ouder voor je kind wilt.