Samen met Jacob ga ik op de stoeprand zitten, een eindje van de uitgang van de ‘loop-door-ijszaak’ vandaan. We nestelen ons in het zonnetje en happen van een ‘welverdiend ijsje’. Toegegeven: in mijn ogen is een ijsje al snel welverdiend. Anderhalve kilometer heen langs een winderig weiland en anderhalve kilometer terug langs, jawel: datzelfde weiland, maakt hongerig. Of nu ja, het zorgt in ieder geval voor ‘lekkere trek’. Een term die de kleuter sinds Pasen kent en nu dus te pas en te onpas gebruikt om te bedelen om een paaseitje of iets van die strekking.

Dat stomme houtje

Daar zitten we, twee bolletjes ijs de neus. Na de eerste paar happen zie ik vanuit mijn ooghoek iets door de lucht schieten. Jawel, Jacobs lepeltje, hop in het zand. Een vloek schiet me te binnen, maar ik slik hem in met een hap aardbei-rabarberijs. Om dan alsnog boos uit te vallen: ‘Hè Jacob, wat is dat nou?! Heb je je je lepeltje laten vallen?!’ vraag ik naar de bekende weg. Ietwat beduusd antwoordt hij: ‘Dat is geen lepeltje, dat is een stokje.’ Ergens heeft hij wel gelijk, wat ik uit het zand vis is een houten stokje, geen handig lepeltje voor kleuter.

Dan sta ik op, met het lepeltje in de hand. Ik zwaai het stokje onrustig heen en weer voor de neus van Robin, die met Diederik in de draagzak staand zijn ijsje poogt te eten. ‘Kijk nou! Heeft die klungel,’ ik gebaar naar het blonde knulletje op de stoep, ‘op de grond laten vallen. Kijk, helemaal zanderig! Heb je een doekje?’ Nee, er is geen doekje of servetje bij de hand. Waar zijn de snoetenpoetsers als je ze nodig hebt? Ik blijf een minuut, die voelt als een uur, vertwijfeld staan met dat stomme houtje in mijn hand. Wat nu?

ijsje-eten-met-een-houtje-lepeltje

Geen nieuw lepeltje

Normaal gesproken zou dit geen probleem zijn. Ik zou kordaat de ijszaak in wandelen, om een nieuwe lepel vragen en meteen ook een servetje meesnaaien. Maar nu, nu hebben we te maken met corona-regels en anderhalve meter afstand houden. En dat maakt zelfs de simpelste dingen opeens gecompliceerd. Je kunt gewoonweg niet even naar binnen lopen. Ik doe een paar passen richting de uitgang en blijf daar even dralen. Dan stap ik een stukje naar binnen: ‘Euhm, heeft u misschien een nieuw lepeltje? Mijn zoontje heeft het zijne laten vallen…’ ‘Tuurlijk!’ klinkt het vanachter een plastic scherm. Verontschuldigend knikkend loop ik vlug tot aan de toonbank en gris het stokje weg. Wanneer ik weer buiten sta, haal ik opgelucht adem: ‘Hè hè, problem solved.’ Toch kan ik het niet laten mijn zoontje nog even toe te snauwen dat dit ‘de laatste keer is en hij geen nieuw lepeltje krijgt.’

Ik smelt

Daarna neem ik, nog steeds bozig, een paar grote happen van mijn enigszins gesmolten ijsje. Robin reikt me mijn cappuccino aan, die ondertussen door de eigenaar buiten is gebracht. ‘Hoe is ie?’ mompel ik terwijl ik tegen de zon in naar mijn man opkijk. ‘Lekker wel’ is zijn antwoord. Ik neem een paar slokken en ga dan verder met mijn ijsje. Langzaam voel ik de stressklomp van binnen smelten. Waarom was ik nou zo geïrriteerd? Leuk is dat, ben je met je gezin lekker op pad, met zon, ijs en zelfs koffie en dan reageer je je zo af.

ijsje-eten

Balend van mezelf kijk ik naar links waar Jacob zit, die al een eind gevorderd is met zijn ijsje. ‘Is het lekker lieverd?’ ‘Hmmm mmmm!’ mompelt hij met volle mond. Hij lijkt mijn boze bui al vergeten te zijn, gelukkig. Ik neem de laatste slokken van mijn koffie en besluit, opgemonterd van de cafeïne en de stralende zon die ik opeens weer op mijn huid voel branden, dat het een fijne dag is.